Ik jut strand. Korrel voor korrel, tot de bodem is bereikt.
Langzaam stijgt het water.
Wordt zee weer vaste land.
En vaste land weer zee.
Waar ik onverschrokken stond
raak ik onder water.
Ik jut strand. Waterzakken vol.
De zee weer op zijn plek.
Ik wring het zout mijn ogen uit
en voel de grond verstijven.
Ik jut strand. Waar ik zee vind
zwem ik water. Waar ik strand vind rust ik zand.
Ik jut strand. Het tij wist mijn sporen. Water. Het strand verlaten. Alsof er nooit een jutter was.