Hij voelt de duw voordat de hand hem raakt. De modder in de palmen van zijn handen voor hij valt. De trap na, die hem net niet raakt. Het hoongelach. Zijn bal die over de zachte bosgrond stuitert. De ogen gesloten wacht hij roerloos tot de schemer hem haalt.

Het bospad kraakt onder de zolen van zijn afgetrapte gympen. Achter iedere boom ziet hij de schimmen die hem volgen. Handen in zijn zakken spelen met de kiezels die hij vond. De verloren weg terug.

De wind waait zijn wangen droog. Het asfalt maakt zijn benen sterker. Stap voor stap richting de zon die achter de contouren van zijn stad verschijnt.

Het schoolplein verlaten. Verloren kijkt hij om zich heen. De schommel kraakt als zijn zolen afzetten tegen de grond. Hij voelt de duw voordat de hand hem raakt. Zijn handen klemmen zich in houvast om te touwen. Steeds hoger tot de wind de modder van zijn kleren waait. De ogen gesloten wacht hij roerloos tot de zon hem haalt.